COVID-varianten: kunnen er gevaarlijke nieuwe ontstaan ​​bij huisdieren en boerderijdieren?

[ad_1]

Sinds het begin van de pandemie zijn mensen in paniek over COVID-19 bij dieren. Er is nu voldoende bewijs dat SARS-CoV-2 – het coronavirus dat COVID-19 veroorzaakt – van mensen op andere dieren kan overgaan. Dit staat bekend als terugslag. Het virus kan verschillende soorten infecteren, van hamsters naar gorilla’s.

Het is geruststellend dat de overgrote meerderheid van de dieren niet zo ernstig ziek wordt van een infectie als mensen. Ook zijn er op dit moment zeer weinig gedocumenteerde gevallen van dieren die de infectie vervolgens weer op de mens overdragen. Maar er wordt nu een nieuwe zorg besproken: wat als SARS-CoV-2 zich ongemerkt bij dieren zou kunnen repliceren en muteren? Kunnen er nieuwe varianten ontstaan ​​die mensen opnieuw kunnen infecteren en meer ravage kunnen aanrichten?

SARS-CoV-2 heeft zich tijdens de pandemie bij mensen ontwikkeld, wat heeft geleid tot veel nieuwe varianten ontstaan, en er zijn twee factoren: die lijken te hebben geholpen bij het ontstaan ​​van varianten. De eerste is het enorme aantal infecties bij mensen over de hele wereld, omdat het virus de kans heeft om te muteren elke keer dat het zich voortplant. De tweede is het veel kleinere aantal chronische infecties dat optreedt bij mensen van wie het immuunsysteem niet volledig functioneert. Wanneer het virus wordt geconfronteerd met een zwak immuunsysteem, wordt het niet snel uitgeroeid en heeft het dus de tijd om manieren te ontwikkelen om immuniteit te omzeilen.

Is het mogelijk dat deze evolutiescenario’s zich ook bij dieren voordoen, maar dat we ons niet bewust zijn dat ze gebeuren?

Om een ​​idee te krijgen of dit een risico is, moeten we eerst weten hoeveel infecties er bij dieren voorkomen. Dit zal helpen om elk mogelijk verborgen reservoir van het virus te identificeren. Hiertoe zijn SARS-CoV-2-infecties bij dieren wordt uitgebreid bestudeerd op veel plaatsen in de wereld. Wetenschappers onderzoeken precies welke soorten vatbaar zijn voor infectie en hoe vaak het virus voorkomt in verschillende dierpopulaties.

Om erachter te komen welke soorten vatbaar zijn, zijn nu veel verschillende dieren – zowel gedomesticeerde als in het wild levende soorten – in experimentele omgevingen aan het virus blootgesteld. Dit heeft geleid tot een uitgebreid begrip van welke dieren precies kunnen worden geïnfecteerd – ze omvatten: katten, fretten, herten muizen en witstaarthert. En om erachter te komen hoe vaak dierinfecties voorkomen, wordt screening op SARS-CoV-2-antilichamen ook gebruikt om dieren op te sporen die eerder van nature aan het virus zijn blootgesteld.

De meeste onderzoeken naar natuurlijke infecties bij dieren hebben zich gericht op katten en honden, aangezien dit de soorten zijn die het nauwst met mensen samenleven. Een recent Britse voordruk (een stuk onderzoek dat nog door andere wetenschappers moet worden beoordeeld) ontdekte dat slechts zes van de 377 honden en katten die tussen november 2020 en februari 2021 werden getest, antilichamen hadden die specifiek zijn voor SARS-CoV-2.

Dit toont aan dat infectie bij de meeste van onze huisdieren niet wijdverbreid is en onopgemerkt blijft. Vroege resultaten van een ander studeren in Nederland (die ook nog op beoordeling wacht) vond hogere percentages antilichamen in de dieren die het testte (54 van de 308 honden en katten waren positief), maar waarschijnlijk als gevolg van verschillende bemonsteringsstrategieën. Het Britse onderzoek bestudeerde bloedmonsters van een willekeurige set dieren, terwijl het Nederlandse onderzoek specifiek huisdieren bemonsterde in de huizen van mensen waarvan bekend is dat ze besmet zijn met COVID-19.

Het is dus redelijk veilig om te zeggen dat het onwaarschijnlijk is dat onze huisdieren zullen fungeren als een aanzienlijk reservoir van aanhoudende infecties waardoor nieuwe varianten kunnen ontstaan. Maar hoe zit het met andere soorten?

Het dier dat de meeste zorgen heeft gewekt, is de nerts. De enige gedocumenteerde gevallen van dieren die SARS-CoV-2 terug naar mensen verspreiden, betreffen deze dieren. Deze werden voor het eerst geïdentificeerd in de Nederland in mei 2020 en nertsgerelateerde varianten werden geïdentificeerd in Denemarken in november 2020. Gelukkig hebben zeer effectieve inperkingsmaatregelen de nertsinfecties in deze gebieden snel onder controle gebracht – maar deze dieren zullen nauwlettend moeten blijven worden gevolgd.

Kunnen dieren immuun worden onderdrukt?

Hoe zit het met de andere bron van virusvarianten: chronische gevallen van COVID-19? Kunnen deze voorkomen bij dieren, waardoor meer virusevolutie binnen een enkele gastheer mogelijk wordt?

Typisch, chronische SARS-CoV-2-infecties komen voor bij mensen van wie het immuunsysteem niet volledig functioneert – vaak vanwege andere medische aandoeningen die ze hebben of behandelingen die ze krijgen. Deze patiënten met immunosuppressie krijgen daarom tijdens hun infectie uitgebreide medische zorg.

Dieren kunnen ook om een ​​hele reeks redenen immuun worden onderdrukt, maar zelfs de meest geliefde huisdieren ondergaan zelden het soort uitgebreide ziekenhuisopname dat virale evolutie mogelijk zou kunnen maken. Wat betreft immunosuppressie bij andere dieren, zoals dieren in het wild, zou dit een aanzienlijk overlevingsnadeel zijn. Het is onwaarschijnlijk dat dieren met een gecompromitteerd immuunsysteem lang genoeg zouden overleven om veel evolutie van een acuut virus zoals SARS-CoV-2 te laten plaatsvinden. Er zijn echter kleine mutaties gemeld in experimentele infecties (opnieuw in vroeg onderzoek in afwachting van beoordeling), wat suggereert dat enige evolutie theoretisch mogelijk is, zelfs over een kort tijdsbestek.

In de toekomst is het van essentieel belang dat we de bewaking van SARS-CoV-2 in allerlei dierpopulaties voortzetten. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar dieren die nauwer met mensen samenleven – het zijn huisdieren en landbouwhuisdieren die meer kans lopen om per ongeluk te worden blootgesteld aan hoge doses virus van een geïnfecteerde persoon. Er moet ook zorgvuldige aandacht worden besteed aan dieren in het wild waarvan bekend is dat ze vatbaar zijn voor infecties.

Als er aanwijzingen zijn voor natuurlijke verspreiding van dier en dier of chronische infecties bij dieren, dan moeten snel strikte bestrijdingsmaatregelen worden ingevoerd. Op dit moment is het niet nodig om soortgelijke algemene bestrijdingsstrategieën voor dieren te overwegen zoals die bij mensen worden gebruikt, maar we moeten openstaan ​​voor de toekomst.

Auteur: Sarah L Caddy – Clinical Research Fellow in virale immunologie en dierenarts, Universiteit van Cambridge

.

[ad_2]

Plaats een reactie

Mobiele versie afsluiten