Leensysteem veranderde de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet: planbureau

[ad_1]

De invoering van het studieleningenstelsel en de afschaffing van de basisbeurs in 2015 hebben de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in Nederland niet veranderd, volgens een studie door Centraal Planbureau CPB. Na de invoering van het studieleningenstelsel ging ongeveer 85 procent van de havo- en vwo-studenten studeren op hbo- of universitair niveau – net zoals toen het studiefinancieringssysteem nog bestond.

Volgens onderzoekster Jonneke Bolhaar was er een verschil in het jaar voordat het leerlingstelsel werd ingevoerd, waarbij meer jongeren ervoor kozen om direct te gaan studeren in plaats van een tussenjaar te nemen, zodat ze toch onder de basisbeurs zouden vallen. Maar als je kijkt naar het aandeel jongeren dat binnen drie jaar na het afronden van het secundair onderwijs is gaan studeren, is er geen verschil tussen het leenstelsel en de beurs. Dit omvat studenten uit alle inkomensgroepen.

De onderzoekers ontdekten dat studenten meer lenen dan ze met de basisbeurs zouden hebben ontvangen. HAVO-studenten ontvingen vóór 2015 gemiddeld 162 euro per maand uit de beurzen – de basisbeurs plus de aanvullende beurs voor studenten van wie de ouders het niet kunnen betalen – en 43 euro uit leningen. Na de invoering van het leenstelsel ontvangen havo-studenten gemiddeld 80 euro uit beurzen en 225 euro uit leningen.

In het kader van het basisbeurzenstelsel ontvingen VWO-studenten gemiddeld 187 euro uit beurzen en 69 euro uit leningen. Onder het leenstelsel krijgen ze gemiddeld 61 euro uit subsidies en 349 euro uit leningen. Dit effect van meer lenen is zichtbaar bij alle inkomensgroepen, maar het sterkst bij studenten met een laag inkomen, terwijl deze groep dankzij de aanvullende beurs het minst hun financiële situatie zag verslechteren.

‘Studenten kunnen een drempel ervaren om te lenen en als ze die drempel eenmaal hebben overschreden, kunnen ze gemakkelijker een grotere lening aangaan’, legt het CPB uit. Het kan ook te maken hebben met het feit dat het lenen van geld tegenwoordig ‘gebruikelijker’ is, aangezien een groter deel van de studenten het doet.

De onderzoekers ontdekten ook dat studenten niet meer werken nu het leenstelsel is ingevoerd. Gemiddeld werkt ruim 60 procent van de havo-student en 45 procent van de vwo naast hun studie – ongeveer hetzelfde als toen de basisbeurs nog bestond.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek ziet het CPB geen aanleiding om het leenstelsel af te schaffen of de aanvullende beurs uit te breiden of te verhogen. ‘Als je denkt dat het belangrijk is dat iedereen kan studeren en dat bepaalde groepen niet onevenredig benadeeld worden, zien we geen reden om het leenstelsel om te keren’, aldus Bolhaar.

[ad_2]

Plaats een reactie